Begeleiden en coachen

  1. Voorbeelden laten geven of laten geven, maakt het verschil. De Italiaanse onderzoeker G. Rizzolatti’s heeft in de hersenen spiegelneuronen ontdekt. Deze spiegelneuronen werken vooral goed op jonge leeftijd. Hoe werken spiegelneuronen? Als je iemand een beweging ziet doen, dan registreren deze neuronen dat. De beweger is dan in staat om zonder verdere instructie die beweging uit te voeren. De spiegelneuronen vuren de opgevangen signalen van het voorbeeld in het hoofd nog eens af, waardoor de beweging snel kan worden geleerd. Spiegelneuronen werken het best als iemand van dezelfde leeftijd het voorbeeld geeft. In SmartMovingKids wordt veel met voorbeelden gewerkt. Het voorbeeld hoeft geen goed voorbeeld te zijn. Het ‘anders’ uitvoeren zet de hersenen aan het werk om uiteindelijk tot een succesvolle uitvoering te komen. Als leerkracht dus niet sturen en corrigeren, maar allerlei variaties laten oefenen. Differentieel leren. De in de methode gebruikte filmpjes zijn voor gebruik in de les en de leerlingen in de filmpjes zijn even oud als de klas die ermee aan de slag gaat.
  2. Feedback geven met externe focus. ‘Bewegingen leren’ kan een kind zelf. Door de beweging te doen, worden er door propriosensoren -dit zijn druk- en reksensoren in gewrichten, pezen en spieren- informatie naar de hersenen gezonden, waardoor het kind in staat is om te ‘voelen’ of het lukt. Dat is ook het moment vaak dat leerkrachten hun aanwijzingen geven. Uit onderzoek is gebleken dat de feedback van de leerkracht gericht moet zijn op ‘het succes van de poging’; feedback met externe focus. Het feit dat een oefenende leerling het resultaat zelf kan beoordelen, is hij ook in staat om een andere manier te bedenken om tot een betere uitvoering te komen. Als leerkrachten leerlingen blijven aanmoedigen om te blijven proberen en positief/waarderend coachen bij succes, zal het rendement groot zijn.
  3. Fouten maken moet. Als je succesvol iemand wilt leren bewegen, dan bestaat de neiging om te helpen, te corrigeren om fouten te voorkomen. Voor de ontwikkeling van de hersenen zijn fouten cruciaal. Bij niet succesvolle pogingen gaan de hersenen meteen op zoek naar een betere uitvoering, het aansturingspatroon wordt aangepast. In het steeds een beetje handiger worden in leren en bewegen, moet het geleerde steeds weer net iets anders worden aangeboden. Immers zo blijven er dingen misgaan en blijven de hersenen druk in de weer met het bedenken van alternatieven. Des te meer fouten, des te meer de hersenen zich aanpassen.
  4. Aanmoedigen is veel belangrijker dan corrigeren. In de doceerstijl zal de docent naar vragenderwijs onderwijs overstappen. Als er geen succesbeleving is, geven kinderen op. Cruciaal is dat de leerlingen veel positieve en waarderende aandacht krijgen van leerkrachten of medeleerlingen, zodat zij blijven proberen. Aandacht gericht op hun inzet en vasthoudendheid in oefenen. Proberen, observeren en oefenen maken dat de structuren in de hersenen zich vormen.